De Palestijnse Nakba bracht, naast dood en ontheemding, een generatie schrijvers voort die in de nasleep ervan volwassen werd. Het moment leek een begrafenistoon te vereisen van kunstenaars die getuige waren geweest van de tragedie. Voor hen klopte een versie van Theodor Adorno’s stelregel dat ‘het schrijven van poëzie na Auschwitz barbaars is’. Slechts weinigen doorbraken het taboe.
Emile Habibi, 102 jaar geleden geboren in Haifa, was een uitzondering. Zijn meesterwerk uit 1974, Het geheime leven van Saeed: de pessoptimistdurfde de Nakba oneerbiedig te benaderen; de Palestijnse catastrofe was voor hem een tragikomische sage, die hij met een sterk gevoel voor ironie in beeld bracht. ‘Als jij er niet was geweest Sjoa . . . dan zou de ramp die het lot van mijn volk blijft, niet mogelijk zijn geweest”, schreef hij in een artikel uit 1986.
Habibi groeide op onder het systeem van militair bewind dat tussen 1948 en 1966 aan de Palestijnen binnen de nieuw opgerichte staat Israël werd opgelegd en dat in 1967 ten einde kwam, toen Israël de Zesdaagse Oorlog tegen zijn Arabische buren lanceerde. Dit regime was voor de Palestijnen een segregationistisch regime: landtoe-eigening en bewegingsbeperkingen, evenals politieke en intellectuele expressie waren de bepalende kenmerken ervan. Bijna twintig jaar na de Nakba waren deze Palestijnen volledig afgesneden van de Arabische wereld, de rest van het Palestijnse volk en elkaar. Gestrand in de ijzeren kooi, gevormd door het militaire bewind, leefde de eerste generatie Palestijnen in Israël in een staat van nationaal voorgeborchte en culturele vervreemding. Van de ene op de andere dag werden ze vreemdelingen in hun thuisland.
De periode werd gekenmerkt door een McCarthy-achtige vervolging van ‘communisten’ – een vrij brede aanduiding die de militaire regering gemakkelijk over de Palestijnen heen gooide die nog steeds vasthielden aan hun nationale identiteit. Verdeel en heers – die eeuwenoude tactiek van het koloniale bestuur – was de modus operandi van het militaire bewind. Palestijnen waren goede of slechte Arabieren, collaborateurs of communisten. De eersten werden beloond met militaire vergunningen en andere privileges, de laatstgenoemden werden gestraft met gevangenisstraf. Het was een raciaal regime van interne apartheid dat treffende gelijkenis vertoont met het Jim Crow South-regime. ‘Infiltranten’ was de naam die het regime gaf aan Nakba-vluchtelingen die probeerden terug te keren naar hun huizen in Israël.
De Nakba vond plaats toen Habibi zesentwintig was en bezig was met zijn eerste poging tot fictie. Drie decennia later, en zeven jaar na de afschaffing van het militaire regime, produceerde hij De pessoptimist. De afstand tot de gebeurtenissen verleende zijn schrijven een koele afstandelijkheid: hij was het oog van een verloste kunstenaar die het trauma had gegrepen in plaats van zich erdoor te laten verlammen.
Ruim twintig jaar en twee oorlogen bestrijkend, De pessoptimist was Habibi’s eerste serieuze poging om de hachelijke situatie van de Palestijnse bevolking, die binnen de grenzen van de nieuwe staat Israël bleef, in beeld te brengen. De Palestijnen zijn voor Habibi noch helden noch slachtoffers, maar feilbare karakters die aangetrokken worden tot collaboratie en verzet, defaitisme en rebellie, dood en wedergeboorte. Habibi’s was een van de eerste romans waarin Palestijnen werden afgeschilderd als buitenaardse wezens in hun eigen land, een natie van levende doden die vanuit een hulpeloze ruimte neerkijken op hun verloren thuisland om te rouwen, zich te verwonderen en te lachen. “Toen ik mijn buitenaardse vriend vroeg waarom hij mij in huis nam, antwoordde hij alleen maar: “Welk alternatief had je?” Habibi’s hoofdpersoon merkt op.
In tegenstelling tot de donkere en sombere toon van zijn tijdgenoten benaderde Habibi de Palestijnse tragedie met een zeldzaam gevoel van spot en paradox, ironie en sarcasme. Lachen, zo dacht hij, was niet alleen een uiting van vreugde, maar een middel tot verlossing, een manier om ermee om te gaan en te genezen: ‘Lachen is een heel scherp wapen met maar één scherpte. Als alle gevangenen op hetzelfde moment samen lachen en blijven lachen, zal de gevangenbewaarder dan kunnen lachen?
Saeed, de gelijknamige ‘pessoptimist’, is zowel een komische als een antiheld: een tragische dwaas die de geheimen van zijn leven vertelt in de vorm van een brief aan een naamloze vriend. Ervan overtuigd dat hij is ontvoerd door buitenaardse wezens, schrijft hij zijn verhaal terwijl hij is opgesloten in een gekkenhuis in een voormalige Britse gevangenis, een metafoor voor Palestina na de Nakba. Daar herontdekt Saeed, het hof gemaakt door zijn communistische celgenoten, zijn Palestijnse identiteit. Met absurdistische flair vertelt hij het verhaal van zijn overleving, die hij deels te danken heeft aan een ezel:
Nadat mijn vader op de openbare weg als martelaar was gevallen en ik door de ezel werd verlost, nam mijn familie de boot naar Akko. Toen we ontdekten dat we geen gevaar liepen en dat iedereen druk bezig was hun huid te redden, vluchtten we naar Libanon om de onze te redden. En daar verkochten we ze om te gaan wonen.
Huidloos en zielloos keert onze held terug naar Israël als medewerker van de militaire regering. Een combinatie van lafheid en dwaasheid drijft Saeed tot deze stap, die Habibi met voldoende sympathie beschrijft zodat we niet uit het oog verliezen dat onze hoofdrolspelers eerder een slachtoffer dan een slechterik zijn. Wat zijn temperament betreft is zijn literaire equivalent wellicht Voltaires Candide, en deze naïviteit maakt hem geliefd bij zijn onderdrukkers. Maar Saeed is niet geheel machteloos.
De Pessoptimist markeerde een verschuiving van de realistische literatuur van de Nakba, de tragische en geromantiseerde verhalen ervan, en de ontgoochelde preoccupatie met ballingschap en terugkeer. De roman speelt zich af in een getransformeerd naoorlogs Palestina en wijkt af van de nostalgische verhalen van de verbannen Palestijnse schrijver Ghassan Kanafani, met name Mannen in de zon En Terugkerend naar Haifa. Terwijl Kanafani’s ongelukkige mannen in angst en wanhoop sterven in een godvergeten woestijn, sterft Habibi’s hoofdpersoon een fantastische dood in zijn geboorteland. En terwijl Kanafani’s held Haifa volkomen ontgoocheld en vervreemd achterlaat, blijft Habibi’s held ongetemd: niet misplaatst in dit nieuwe Palestina, maar de onbezongen meester van zijn tijd en ruimte. Habibi was net zo uitdagend in het leven als in fictie; hij had “Remained in Haifa” op zijn grafsteen gegraveerd.
De ietwat quixotische Saeed is niet geheel een product van Habibi’s verbeelding. In een interview uit juni 1996, kort voor zijn dood, bekende Habibi de autobiografische afkomst van zijn noodlottige hoofdpersoon: “In De pessoptimistZeker, ik schreef voor een groot deel over mezelf. Zijn rationaliteit is in aanzienlijke mate mijn eigen rationaliteit.” De bijna komische obsessie van de militaire regering door de hele roman heen met het infiltreren van de Arabische communisten was een dodelijke weggeefactie.
Voor Habibi, een van de oprichters van de Communistische Partij in Israël die drie termijnen in de Knesset heeft gediend, belichaamt Saeed de inherente schuld die veel Palestijnen in Israël koesteren als gevolg van hun assimilatie in de kolonisten-koloniale samenleving. Saeed, wiens naam ‘gelukkig’ betekent in het Arabisch, had zowel geluk als ellendig: hij had het geluk om te overleven, maar ellendig om te overleven Dat manier.
Maar misschien nog veelzeggender is dat de pessoptimist miljoenen Palestijnen vertegenwoordigt die, nadat ze vrijwel van de ene op de andere dag hun thuisland hadden verloren, nooit helemaal hun vertrouwen in de toekomst hebben verloren. De figuur humaniseert de Palestijnen als een volk dat, te midden van hun collectieve lijden, in staat is om zichzelf uit te lachen. Voor Habibi is pessoptimisme een typisch Palestijnse toestand.
Bron: jacobin.com