Grace Healy
•
Grace Healy recensies Mixing Pop and Politics van Toby Manning, een marxistische geschiedenis van populaire muziek die de relatie analyseert tussen de economische basis van de samenleving en haar culturele bovenbouw.
‘Muziek is, in marxistische termen, dialectisch, een duw en trek tussen product en affect, dominante ideologie en populaire verbeelding, toestemming en weigering.‘
Toby Manning’s Pop en politiek vermengen is een originele, grondig onderzochte, dichte maar toegankelijke marxistische geschiedenis van de hitparade van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten van 1953-2023. Het is een verfrissend tegenverhaal voor de proliferatie van ‘idealistische’ benaderingen van de populaire muziekgeschiedenis die momenteel te vinden zijn in de culturele studies en de sociale wetenschappen.
Door een esthetische en affectieve benadering van muziekanalyse te verwerpen, onthult Manning de dialectische relatie van muziek met rebellie en repressie, en documenteert hij de talloze manieren waarop haar ‘vijandige energie’ naar voren blijft komen, ondanks de niet-aflatende pogingen van het kapitalisme om de muziek in bedwang te houden. Deze materialistische benadering concentreert zich op de relatie van muziek tot de sociale en economische basis waaruit zij voortkomt, en onderzoekt de manieren waarop de overwinningen en nederlagen van de vervreemden zich binnen elk decennium afspelen. Het verwerpt het allesomvattende postmoderne verhaal dat het kapitalisme alle ‘weigeringen’ van de muziek inslikt, terwijl het de echte en vaak succesvolle pogingen tot coöptatie door de muziekindustrie erkent. Hij weeft op vakkundige wijze een groot aantal marxistische denkers samen – onder meer de ‘hauntologie’ van Mark Fisher, de ‘gevoelsstructuren’ van Raymond Williams, Stuart Hall’s notie van populaire muziek als plaats van klassenstrijd, Herbert Marcuse’s pleidooi voor ‘fantasie’. hoop, ‘om ons te inspireren en aan te sporen onze weg naar de toekomst te vinden’. Manning laat zien dat het feit dat iets een product is van het kapitalisme, dit niet betekent dat het niet rechtstreeks in strijd kan zijn met de dominante cultuur, en het vertelt ons bijna altijd iets over de dominante neoliberale kapitalistische ideologie.
Beginnend in de jaren vijftig onthult Manning, met een overzicht van het Fordisme, de tegenstellingen binnen het tijdperk dat aanleiding gaf tot de rock-‘n-roll: de jaren vijftig zijn een decennium waar conservatieven nostalgisch op terugkijken als een decennium van orde, traditie en moraliteit, maar de stabiliteit die velen in die tijd genoten, was gebaseerd op een socialistisch systeem. De opkomst van rock-‘n-roll is op zichzelf het bewijs dat de realiteit van de jaren vijftig verre van het vredige beeld is dat nu in de verbeelding van het publiek is gegrift. Ondanks zijn socialistische grondslagen bekritiseerde Nieuw Links het Fordistische tijdperk vanwege de onderdrukking van menselijke betekenis, verlangen en keuzevrijheid. Voor Manning maakt dit rock-‘n-roll niet simpelweg een product van, maar een protest tegen deze verstikkende ideologie. De associatie van jeugd, rebellie en de ‘terugkeer van het onderdrukte’ (een concept ontleend aan Freud dat in het hele boek terugkomt) begint hier. Conservatieven waren gealarmeerd en bedreigd door de verlangens die gevangen zaten in de rock-‘n-roll en die niet in de bredere, dominante cultuur konden worden ondergebracht: openlijke seksualiteit, de weigering van werk, de geleidelijke ontbinding van rassensegregatie en het collectieve bewustzijn van de arbeidersklasse.
Manning leidt ons door de jaren zestig, toen culturele weerklank oorspronkelijk een viering was van het succes van het Fordisme, maar langzaam veranderde in een uitdrukking van zijn tegenstrijdigheden en gebroken beloften. De dominante cultuur in de jaren zestig was er een van utilitarisme, liberalisme en reformisme, en de meest opwindende muziek van die tijd belichaamde hun tegenpolen: utopisme, radicalisme en revolutie. Op basis van Stuart Hall betoogt Manning dat het neoliberalisme vanuit de politieke polarisaties van dit decennium is ontstaan. Rechts nam het door links omarmde idee van ‘individuele bevrijding’ over en verdraaide de betekenis ervan, door het in plaats daarvan te baseren op economische termen. Mannings samenvatting van dit decennium is het waard om hier in zijn geheel te citeren:
‘Universele liefde is in onze cynische wereld het facet van de jaren zestig dat het meest vatbaar is voor spot, omdat het concept van ‘verwantschap’ eerder biologisch dan moreel is geworden, waarbij plichten worden vervuld in naam van de vader in plaats van in naam van allen. Toch zijn de verering van liefde, collectiviteit en solidariteit door de tegencultuur nog steeds tastbaar in de geluiden en visies van de jaren zestig, in hun vormen en stoffen, die de blijvende overblijfselen vertegenwoordigen van de poging van die tijd om utopie in het hier en nu te bereiken.
De jaren zeventig beginnen met heimwee naar de jaren vijftig, waarbij de jaren zestig uit het collectieve bewustzijn worden weggevaagd. Maar voor Manning is niet alle hoop verloren, en de ‘industriële onrust, feministische strijdbaarheid en raciale weigering van dit decennium zijn symbiotisch met de muzikale bloei ervan – een tijdperk boordevol ideeën en initiatieven, van alternatieve technologie tot collectieve kraakpanden, van arbeidersberoepen tot conceptalbums. ‘. Op basis van Walter Benjamin redt hij glamrock van de depolitisering ervan door schrijvers als Simon Reynolds, en conceptualiseert hij het in plaats daarvan niet als een ‘terugtrekking uit het heden’, maar als een ‘agressieve terugname’ ervan. Neoliberale economische hervormingen leggen de basis voor ‘positiviteit uit de jaren ’80’, en hoewel een groot deel van de hitlijsten uit deze tijd kan worden gelezen als een product van het individualisme dat door Thatcher en Reagan wordt onderschreven, ‘is er voor Manning’ […] een ader van liedjes uit de jaren 80 die de tegencultuur vereren, en die, in plaats van de uitgeputte stilstand te tonen die we hebben gezien, een terugkerend gevoel van beweging in hun melancholie, en dus hoop’.
De tegenstellingen van het kapitalisme blijven onder de oppervlakte van de jaren negentig sudderen: Blair en Clinton moesten ‘de tegenstellingen van het neoliberalisme oplossen, het sociaal liberalisme met het economisch liberalisme combineren, en persoonlijke vrijheid realiseren via de vrije markt’. Voor Manning normaliseerde deze unie, hoewel meer inclusief, ‘het idee van de menselijke samenleving als een competitieve en dus gewelddadig omgeving’. De muziek die dit decennium is geproduceerd weerspiegelt deze spanning, zowel leuk (Spice Girls) als serieus (Radiohead).
Dit overzicht belicht nauwelijks de oppervlakte van de complexe relaties tussen de economische basis en de culturele bovenbouw die Manning overal in beeld brengt Pop en politiek vermengen. Hij heeft een indrukwekkende hoeveelheid onderzoek gedaan naar zowel de hitparade zelf als naar de marxistische denkers waaruit hij zijn betoog put, waardoor hij een gedetailleerd en inzichtelijk overzicht geeft van de geschiedenis van de populaire muziek van 1953-2023. Hoewel de tekst soms moeilijk te volgen is vanwege de opmaak (tussen haakjes geplaatste data en hitparadeposities zijn in elke andere regel opgenomen, wat af en toe de stroom van de tekst verstoort), worden Manning’s beheersing van de marxistische theorie en tastbare liefde voor populaire muziek vakkundig met elkaar verweven om te produceren een werkelijk originele geschiedenis van de late twintigste en vroege eenentwintigste eeuw.
Pop en politiek mixen: een marxistische geschiedenis van populaire muziek wordt uitgegeven door Repeater Books.
Bron: revsoc21.uk