Enzo Traverso
Het opvullen van deze leemte kan zeker niet zonder culturele uitvindingen en creaties. Als ik spreek over een kloof tussen de kritische theorie en sociaal-politieke bewegingen, denk ik aan een historische verandering. We noemden de Russische Revolutie al als de matrix van een nieuw revolutionair paradigma in de twintigste eeuw. Tussen het einde van de negentiende eeuw en het midden van de twintigste eeuw bestond er een organisch verband tussen de kritische theorie en revolutionaire bewegingen. Vertegenwoordigers van de kritische theorie, denkers en theoretici van het marxisme waren bijvoorbeeld politieke leiders.
Denk aan het klassieke marxisme: Lenin, Trotski, Rosa Luxemburg. Het waren verfijnde denkers die historische boeken schreven, boeken over politieke theorie, politieke economie, enzovoort, en tegelijkertijd politieke leiders die in staat waren een massabeweging te leiden. Dit gold ook in het bijzonder voor veel revolutionaire intellectuelen in het zuiden. Denk aan CLR James, denk aan Franz Fanon, denk aan Mao Tse-Tung, aan Ho Chi Minh. Ze waren allemaal politieke leiders, soms militaire leiders, en denkers. Destijds vormde de Frankfurter Schule een uitzondering, juist omdat deze werd gevormd door een scheiding tussen denken en handelen.
Na de Tweede Wereldoorlog werd deze organische band geleidelijk verzwakt en uiteindelijk verbroken. Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Ernest Mandel bijvoorbeeld, leider van de Vierde Internationale, was een erkend en briljant econoom. Maar grofweg zouden we kunnen zeggen dat deze link verbroken was. Aan de ene kant hebben we tegenwoordig veel briljante intellectuelen en een levendige, verfijnde, kwalitatief opmerkelijke kritische theorie, in Europa, in de Verenigde Staten, in Latijns-Amerika, op wereldschaal. Aan de andere kant hebben we krachtige sociale en politieke bewegingen (vaak gedesynchroniseerd, met veel discrepanties tussen continenten en landen) die doorgaans geen vertrouwen hebben in charismatische leiders.
Deze kloof kwam dramatisch naar voren bij enkele cruciale gebeurtenissen. Denk aan de decennia van dekolonisatie en koloniale revoluties. Franz Fanon werd overal gelezen, maar hij was ook nauw betrokken bij de Algerijnse oorlog en bij het Algerijnse Nationale Bevrijdingsfront. Denk aan CLR James, denk aan Mao, denk aan Che Guevara, die internationaal werd gelezen maar ook een van de actoren was in de revolutie in Cuba en in Latijns-Amerika. En denk nu eens aan de Arabische Revoluties, die iets meer dan tien jaar geleden plaatsvonden, op een moment waarop postkoloniale studies de overhand hadden op de universiteiten van de westerse wereld.
De belangrijkste vertegenwoordigers van het postkolonialisme speelden geen enkele rol in deze revoluties. Belangrijke en briljante denkers als Homi K. Bhabha, Dipesh Chakrabarty, Gayatri Chakravorty Spivak, Enrique Dussel, etc. betekenden niets voor de jonge opstandelingen van Egypte, Tunesië, Syrië en Libië. Dit komt niet vanwege de beperkingen van deze denkers of vanwege de beperkingen van deze bewegingen, maar omdat er iets is gebeurd waardoor deze kloof is ontstaan.
Ik denk dat het overwinnen van deze scheiding, deze kloof, deze tegenstrijdigheid essentieel is om een nieuw perspectief te creëren. Een nieuwe utopie zal niet worden gecreëerd door briljante schrijvers of bekwame intellectuelen, maar door het geheel van de samenleving en de sociale bewegingen. De rol van intellectuelen bestaat juist uit het verwoorden en vormgeven van deze gevoelens, deze utopieën, deze nieuwe visies, deze nieuwe horizonten. Dit moet in beeld worden gebracht, gesystematiseerd; intellectuelen kunnen deze nieuwe verwachtingshorizon vorm en een politiek profiel geven. Dit is de rol van denkers, schrijvers, intellectuelen en kunstenaars. Ik weet zeker dat dat zal gebeuren. Maar daar wachten we nog steeds op.
Bron: jacobin.com