Robin Zwartbrand
De Tweede Slavernij is een concept dat de afgelopen tien jaar is ontwikkeld door historici van Amerika, vooral van de slavernij in de negentiende-eeuwse Verenigde Staten, Brazilië en Cuba. De slavernij overleefde niet alleen het tijdperk van de revolutie – 1776 tot 1848 – maar bloeide ook, waarbij door slaven verbouwde katoen, koffie en suiker de wereldmarkt domineerden.
De Europese slavenkolonies in het Caribisch gebied bleken kwetsbaar voor de slavenopstanden en omwentelingen uit het revolutionaire tijdperk. De leidende koloniale machten – Spanje, Groot-Brittannië en Frankrijk – probeerden elk de grote slavenopstand in Saint-Domingue tussen 1791 en 1804 te onderdrukken, maar zonder succes. De Franse kolonie werd uiteindelijk in 1804 vervangen door de onafhankelijke zwarte staat Haïti. Dit verontrustte de slavenhouders in heel Amerika en overtuigde Groot-Brittannië en de Verenigde Staten ervan hun openlijke deelname aan de Atlantische slavenhandel in 1807 te beëindigen.
De Anglo-Amerikaanse kooplieden bleven echter enorme hoeveelheden ‘handelsgoederen’ leveren – boeien, zwaarden, werktuigen, rum, tabak, geweren, munitie – om te ruilen voor gevangenen aan de Afrikaanse kust. Deze clandestiene handel heeft in de jaren tot 1860 ruim twee miljoen gevangenen weggevoerd, zoals Sean Kelley heeft aangetoond in zijn nieuwe boek Amerikaanse slavenhandelaren (2023).
Deze aanvankelijke vorm van ‘afschaffing’ maakte dus geen einde aan de Atlantische handel, laat staan aan de bevrijding van de miljoenen slaven die op de plantages waren gemobiliseerd. Maar het bracht de slavenhouders wel in diskrediet en bracht ze in diskrediet, waardoor ze gedwongen werden een versterkte ‘Tweede Slavernij’ op te bouwen. De gebeurtenissen in het Caribisch gebied bleven een dubbele impact hebben: ze inspireerden antislavernijcampagnes, maar zorgden ook voor een protest tegen de slavernij en moedigden een opkomende doctrine van raciale suprematie aan in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw.
Deze tegengestelde ideologieën zetten blanken tegenover zwarten, vrijen tegen slaven, mannen tegen vrouwen, in Afrika geborenen tegen in Amerika geborenen. Maar ze informeerden ook interraciale coalities die een beroep deden op blanke niet-slavenhouders en vrije mensen van kleur.
De grootste slavenkolonie van Groot-Brittannië, Jamaica, was het toneel van een grote opstand in 1831-1832, die kort werd gevolgd door slavenemancipatie in 1833-1838 en ‘immediatistische’ antislavernijverenigingen. Jamaica was de meest waardevolle Britse kolonie, net zoals Saint-Domingue het meest waardevolle Franse plantageregime was geweest. Zowel in Jamaica als Saint-Domingue vormden slaven ongeveer 80 procent van de bevolking, dus hadden ze een enorme numerieke superioriteit – maar het duurde nog steeds tien tot vijftien jaar voordat de bewegingen een gekwalificeerde emancipatie bereikten.
Waarom stonden Cuba, Brazilië en de Verenigde Staten los van het debacle van de eerste slavernij? Een belangrijke overweging was dat de leidende slavenhouders de blanke meerderheid een aandeel in de constitutionele orde aanboden dat groot genoeg was om raciale overheersing te produceren en veilig te stellen. Angst en privileges hielpen allemaal om de proslavernij te versterken en de ‘slavenmacht’ te consolideren. Witte privileges kunnen bestaan uit een paard, stemrecht, een wapen, ‘vrijheid van het gebied’, patrouilles, milities en werkgelegenheid op plantages.
Het zogenaamd ‘democratische’ en republikeinse regime van de Verenigde Staten slaagde erin zelfs nog ongelijker te zijn dan de monarchale ordes in Brazilië en Cuba. Het slavenbezit van de Verenigde Staten werd ook geschraagd door grondwettelijke bepalingen die de slaven notoir als drievijfde van een vrij persoon beschouwden. Ze maakten het ook vrijwel onmogelijk om de slavernij met constitutionele middelen te beëindigen. Gecombineerd met first-past-the-post-verkiezingsregels en patriarchale uitsluiting versterkte dit de vertegenwoordiging van slavenhouders. De slaven vormden geen meerderheid en zelfs vrijgelatenen hadden zelden stemrecht, dus er was een belangrijke laag blanke mannen die gevleid moest worden door vriendelijke demagogen als Thomas Jefferson, John C. Calhoun en Andrew Jackson.
Het karakteristieke kenmerk van de slavenhouders van Cuba, Brazilië en de Verenigde Staten was dat zij met succes een massaal raciaal regime van blanke overheersing hadden gevestigd als steunpilaar voor het regime van de slavenplantages. Ze waren ook mondiaal rijk en konden de beste militaire uitrusting kopen, maar ze konden de blanke bevolking mobiliseren in patrouilles en milities, en dat was een voldoende garantie voor hun macht. Dit werden de kernlanden van de Tweede Slavernij, de overlevenden van het Tijdperk van de Revolutie onder de slavenregimes van de Nieuwe Wereld.
In het midden van de negentiende eeuw leek het instituut slavernij, waar het bleef bestaan, sterker dan ooit, een voorbeeld van de uitspraak van Friedrich Nietzsche dat wat je niet vernietigt, je sterk maakt. De Amerikaanse overwinning op Mexico in 1848 liet duidelijk zien waar de macht op het halfrond lag. Het Zuiden telde meer miljonairs dan het Noorden, en de export van slavenproducten bedroeg 70 procent van het nationale totaal. De uitbreiding van de Amerikaanse ‘slavenmacht’ was indrukwekkend, maar niet geheel geruststellend, omdat deze in sommige opzichten beter werd uitgebuit door het nieuwe kapitalisme van Noord en West.
Bron: jacobin.com