Veel mensen zijn dat ontevreden over enkele recente pensées van New York Times-columnist Thomas Friedman, met als kop ‘Het Midden-Oosten begrijpen via het dierenrijk’. Friedman legt uit dat “Iran voor de geopolitiek is wat een recent ontdekte soort sluipwesp is voor de natuur.” Hij vertelt ons dat Libanon, Jemen, Syrië en Irak als rupsen zijn waarin deze wesp zijn eieren legt, en die eieren zijn de ‘Houthis, Hezbollah, Hamas en Kataib Hezbollah’.
Dit is imperialistisch geblaf rechtstreeks uit de 19e eeuw, behalve vreselijk geschreven – stel je Rudyard Kipling voor nadat een aambeeld op zijn hoofd viel. Maar de column is nuttig omdat hij ons opnieuw in verband brengt met een incident uit 1982 dat illustreert hoe, als het om het Midden-Oosten en Israël gaat, het management van de Times soms rechts van Friedman stond.
In 1982 was Friedman slechts een verslaggever, onlangs aangenomen door de Times en gestationeerd in Beiroet. Israël was in juni Libanon binnengevallen, in een poging die grotendeels gericht was op de vernietiging van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie. Een verhaal op de voorpagina van Friedman, gedateerd 5 augustus, meldde dat “Israëlische vliegtuigen, kanonneerboten en artillerie vandaag overal in West-Beiroet granaatvuur lieten regenen.”
Dat was echter niet precies wat Friedman had ingediend. Hij had geschreven dat het granaatvuur “willekeurig” was. Dat woord werd door de redactie in New York stilletjes uit het artikel verwijderd. Opvallend is dat de Washington Post dezelfde dag een stuk publiceerde waarin de beschietingen werden beschreven zoals Friedman had gedaan: willekeurig.
Friedman was woedend op zijn redacteuren. Hij stuurde een memo terug naar het hoofdkantoor van de Times, waarin hij stelde dat “ik een uiterst voorzichtige verslaggever ben. Ik overdrijf niet. … Je wist dat ik gelijk had en dat het woord werd ondersteund door wat ik had gerapporteerd. Maar je had niet de moed – het lef – om het in de New York Times te publiceren. Jij [emphasis in original] waren bang om onze lezers en degenen die bij u zouden kunnen klagen, te vertellen dat de Israëli’s in staat zijn om zonder onderscheid een hele stad te beschieten. … Ik ben vervuld van diepe droefheid door wat ik de afgelopen middag over mijn krant heb geleerd.’
Vervolgens werd de memo gelekt naar de Village Voice. Wat er daarna gebeurde, wordt beschreven in ‘Vrijheid van meningsuiting: machtiger dan het zwaard’ van David Shipler, Friedman’s mede-Times-verslaggever en mede-ontvanger met hem van de Polk Award voor hun berichtgeving over de oorlog in Libanon.
Volgens Shipler eiste Abe Rosenthal, destijds hoofdredacteur van de Times, dat Friedman naar de VS zou vliegen voor een dressing-down. Maar “tegen de tijd dat Friedman in New York aankwam, was Rosenthal gekalmeerd door andere redacteuren. De twee hadden een streng gesprek en Friedman behield zijn baan. … Zijn succes sindsdien heeft hem praktisch onoverwinnelijk gemaakt voor vergelding omdat hij zich uitsprak, wat hij zegt dat hij zich vrij voelt om te doen.’
Dit is een meeslepend verhaal met veel moraal.
Ten eerste worden op de top van de Amerikaanse media de grenzen blootgelegd die verslaggevers niet mogen overschrijden, ten koste van mogelijk verlies van hun baan. Normaal gesproken zijn deze lijnen onzichtbaar voor nieuwsconsumenten. Zoals The Intercept vorige maand meldde, voert CNN zijn verslaggeving over Israël en Palestina uit via zijn bureau in Jeruzalem, waar zijn verslaggevers opereren onder de schaduw van de militaire censuur van het land. En een uitgebreid exposé dat zondag door The Guardian werd gepubliceerd, illustreert dat medewerkers van CNN geloven dat het netwerk zijn berichtgeving over Israël vertekent, net zoals de Times dat in 1982 deed.
Ten tweede, ondanks het conservatieve geloof dat bedrijfsmediakanalen anarcho-syndicalistische collectieven zijn die worden gerund door hun werknemers, blijkt dat deze media eigenaren en leidinggevenden hebben die de leiding hebben en uiteindelijk bepalen wat de mediakanalen runnen. Het is niet verrassend dat wat zij ondernemen de neiging heeft Israël zwaar te bevoordelen, zoals The Intercept onlangs opmerkte. Het is echter bemoedigend dat journalisten bij deze organisaties af en toe in opstand komen, zoals Friedman in 1982 deed: The Times heeft momenteel te maken met een golf van intern debat over haar berichtgeving over seksueel geweld tijdens de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober.
Ten derde dreigt dit aspect van hoe de wereld werkt uit de geschiedenis te verdwijnen. Zelfs Friedman maakt geen melding van zijn uitbarsting in 1982 in ‘From Beirut to Jerusalem’, zijn beroemde boek over zijn verblijf als verslaggever in het Midden-Oosten. Had je er ooit eerder over gehoord? Ik vermoed van niet, tenzij je beroepsmatig bijzonder bent, of een vriend van mij bent die ik onlangs heb gebeld om hierover te praten.
Ten vierde zijn mensen en instellingen ingewikkeld. In een beroemde recensie van ‘From Beirut to Jerusalem’ beschrijft de Palestijns-Amerikaanse intellectueel Edward Said de geschriften van Friedman als ‘vreemd onwetend’, vol ‘komisch filistinisme’ en ‘uitspraken die ‘debiel en hopeloos vals’ zijn. Aan de andere kant, zo schrijft Said, is Friedman ‘in staat tot compromisloze analyses’ en ‘dringen medeleven en genegenheid zo nu en dan door Friedmans meedogenloze machine.’
Hetzelfde geldt voor de Times zelf. Op de een of andere manier is het tegelijkertijd de slechtste en beste krant op aarde. Aan de ene kant begaat het misdaden tegen de menselijke kennis over de insecten die in het Midden-Oosten leven. Aan de andere kant levert het ook regelmatig schitterende onderzoeksrapporten op, soms zelfs over Israël.
Deze complexiteit is een extreem koude troost voor de mensen die door de VS en hun bondgenoten worden mishandeld. Niettemin is het belangrijk om te begrijpen als we de werkelijkheid proberen te begrijpen – iets dat we zouden moeten willen doen, hoe moeilijk en frustrerend het ook kan zijn.
Bron: theintercept.com