Terwijl landen in heel Europa deze week hun traditionele herdenkingen voor het einde van de Tweede Wereldoorlog hielden, werd de rol van de georganiseerde arbeid in het verzet tegen het fascisme maar al te vaak over het hoofd gezien. Maar het waren de meest principiële, militante delen van de arbeidersklasse die enkele van de machtigste opstanden tegen de oorlog en de gevolgen ervan leidden – waaronder de ‘Staking van de 100.000’ in België.

Op zaterdag 10 mei 1941, precies een jaar na de Duitse inval in dat land, verliet een groep vrouwen de staalfabriek van Cockerill in Seraing, vlakbij de stad Luik. Vanuit het grootste lokale metallurgische bedrijf verspreidde de beweging zich als een lopend vuurtje door heel België. Op het hoogtepunt van de acht dagen durende staking waren zestigduizend arbeiders in de industriële gordel van Franstalig Wallonië in staking. De actie verspreidde zich ook naar het Belgische Vlaamse Gewest, in steden als Aalst.

De belangrijkste klacht van de stakers was het tekort aan voedselvoorzieningen. Maar hun protest was de vonk die een van de grootste arbeidersprotesten in oorlogstijd in België deed ontbranden – en een hoogtepunt van verzet in bezet Europa.

Maar hoe kwam zo’n krachtige staking tot stand onder bezettingsomstandigheden?

Al ruim vóór de Tweede Wereldoorlog waren de Belgische vakbonden een machtige kracht geworden in het institutionele landschap van het land. De drie stromingen van de arbeidersbeweging volgden de lijnen van de moderne politieke tradities van het land – socialisme, liberalisme en christen-democratie – en bestaan ​​in deze vorm nog steeds als drie confederaties.

In de vijftig jaar vóór het uitbreken van de oorlog hadden de vakbonden het recht om zich te organiseren, het recht om te staken en embryonale vormen van een sectorbrede sociale dialoog tussen de vakbonden en bedrijven verworven – onder meer door meerdere algemene stakingen in 1886, 1893, en 1936. Met name de gemengde comités die in 1919 werden opgericht, maakten onderhandelde minimumlonen en salarisverhogingen in overeenstemming met de inflatie voor hele economische sectoren mogelijk. In 1923 viel meer dan de helft van de arbeiders onder zulke paritaire comités. Met de Duitse invasie en bezetting kwam hier abrupt een einde aan.

Volgens de nazi’s Synchronisatie (gedwongen coördinatie)-beleid werden de Belgische vakbonden met geweld samengevoegd tot één unitaire unie. Het door de bezettingsregering opgerichte vakbondsconfederatie wilde corporatistische samenwerking tussen arbeiders en bazen voor de ‘vooruitgang van de natie’. Dit betekende dat het zwaarbevochten stakingsrecht werd afgeschaft – en de lonen werden bevroren.

Door het einde van de vrije sociale dialoog in de hele sector ontstond er echter een vacuüm voor de Communistische Partij van België (PCB), opgericht in 1921, om zich op bedrijfsniveau te organiseren. Na een jaar van kleinschalige stakingen en werkonderbrekingen in de industriële gordel en andere delen van België, zoals Gent, lanceerden de militante vakbondsleden op 10 mei wat later de ‘Staking van de 100.000’ zou worden genoemd.

In plaats van de vijftien kilo aardappelen per maand voor degenen die fysiek belastend werk verrichten, was in april nog maar de helft afgeleverd, terwijl de rest van de bevolking het met slechts twee kilo moest doen. Maar na 7 mei 1941 waren er voor niemand meer aardappelen meer en was er ook geen mogelijkheid om elders bevoorrading te verkrijgen. De officiële prijzen waren met wel 100 procent gestegen. De stakende arbeiders eisten daarom verbeteringen in de voedseldistributie en een loonsverhoging van 25 procent. De eisen waren gericht op werkgevers, om een ​​directe confrontatie met de bezettingsmacht te vermijden.

Hoewel stakingen verboden waren en de lonen door de overheid werden vastgesteld, mobiliseerden en staken de Belgische arbeiders niettemin met succes, zelfs onder het bezettingsregime. Ze kregen zelfs concessies op het gebied van de voedseldistributie en een algemene loonsverhoging van 8 procent. Dit alles gebeurde zonder een algehele onderdrukking van de stakingsgolf, in tegenstelling tot de mijnwerkersstaking in Nord-Pas-de-Calais in 1941, over de grens in Frankrijk – een van de grootste en langste stakingen in het door Duitsland bezette Europa – die zelf deel uitmaakte van de stakingsgolf. -geïnspireerd door de gebeurtenissen in België.

De Belgische staking had ook een materiële impact op de Duitse oorlogseconomie. Zoals de Duitse generaal Franz Halder destijds zei: “Elke dag van staking betekent dat er 2.000 ton staal verloren gaat.” Volgens historicus José Gotovitch werd aan de eisen van de stakers voldaan na de persoonlijke tussenkomst van Adolf Hitler. Zoals de bezetter zelf toegeeft, vormde de actie een directe bedreiging voor de Duitse oorlogsinspanning. Uiteindelijk leidde de staking ook tot de oprichting van het naoorlogse ‘sociaal pact’, dat extra rechten aan de vakbonden gaf en de sociale zekerheid uitbreidde – en dat tot op de dag van vandaag de arbeidsverhoudingen in België regelt.

De staking was ook een keerpunt voor de Communistische Partij. Omdat de partij actief betrokken was bij de voorbereiding van de staking en het succes ervan zag, zette de partij zich vervolgens sterk in voor de oprichting van vakbondscomités.Strijdcomités van de Unie), die gedurende de oorlog een belangrijke rol zou spelen in het Belgische verzet. Een maand later echter, toen het Molotov-Ribbentrop-pact werd beëindigd met de Duitse invasie van de Sovjet-Unie, arresteerde het bezettingsregime meer dan duizend militanten die vermoedelijk bij de staking betrokken waren.

Sommigen, zoals de communistische leider Julien Lahaut, werden naar concentratiekampen in Duitsland gestuurd. Lahaut was op veertienjarige leeftijd bij Cockerill gaan werken, raakte al snel betrokken bij de vakbeweging, werd een belangrijke organisator van de Staking van de 100.000 en leidde uiteindelijk op 13 mei een delegatie naar Brussel om met de regering te onderhandelen. Lahaut overleefde de oorlog in Duitsland en keerde daarna terug als een van de meest populaire en uitgesproken anti-monarchistische politici. Hij leidde de Communistische Partij tot hij in 1950 werd vermoord. In 2015 werd onthuld dat de moord op een parlementariër in de Belgische geschiedenis de enige politieke moord op een parlementariër was. In 2015 werd onthuld dat deze was gepleegd door een anticommunistisch netwerk met connecties met de staatsrecherche en met verschillende grote criminelen. bedrijven.

Ondanks het duidelijke belang van de Staking van de 100.000 wordt deze vandaag de dag grotendeels niet erkend in België en onbekend in het buitenland. Er zijn geen grote herdenkingen of monumenten die deze historische gebeurtenis erkennen. De Dag van de Overwinning in Europa op 8 mei is niet langer een nationale feestdag in België, een status die het tot 1978 genoot.

Dat is de reden waarom de vakbonden en het maatschappelijk middenveld van het land momenteel campagne voeren voor een sterkere collectieve herdenking van de verzetsbeweging, waarbij ze persoonlijke verhalen van verzetshelden publiceren en aandringen op de herinvoering van 8 mei als nationale feestdag. De staking van de 100.000 – en de rol van de arbeidersbeweging in het algemeen – moeten deel uitmaken van deze inspanning.





Bron: jacobin.com



Laat een antwoord achter